Eerder deze maand liep de burgerbevraging over de Belgische democratie en staatstructuur op haar einde. ‘Een land voor de toekomst’ maakte deel uit van het federale voornemen om op nationaal niveau politieke vernieuwing door te voeren. Voor het eerst werd ook de Belgische burger rechtstreeks betrokken, eerder vonden burgerbevragingen ook al plaats op lokaal en Europees niveau. Op de federale plannen en uitvoering kwam echter heel wat kritiek. Er zouden te weinig Belgen betrokken zijn, het zou teveel kosten en uiteindelijk het geloof van de burger in de parlementaire democratie schade berokkenen. Maar is deze kritiek ook terecht?
De Morgen columnist Joel De Ceulaer stelde in een recent opiniestuk dat de burgerbevraging slechts een klein deel van de Belgen bereikte, en dus weinig representatief zou zijn. Ook volgens De Ceulaer zouden burgerpanels en burgerbevragingen weinig kunnen bijdragen in de nationale politiek, en uitsluitend effectieve verandering teweeg kunnen brengen op het lokale niveau. Zo kan een wijk bijvoorbeeld wel bewoners mee laten kiezen over de inrichting van een park, maar verder dan het lokale niveau zou deze vorm van participatie dan ook op zijn limieten botsen. Meer nog, nationale burgerparticipatie zou vooral het geloof in representatieve democratie aanvreten. Hij wordt daarin bijgestaan door N-VA fractieleider Peter De Roover, één van de grootste stemmen van oppositie in de Kamer. De Roover stelt dat “vele vormen van zogenaamde politieke vernieuwing voorbij gaan aan de essentie of versterken het probleem van de afnemende macht van de klassieke politieke instellingen.” Econoom Geert Noels ging zelfs zo ver te stellen dat de 75.000 ingevulde antwoorden “totaal niet representatief zijn” en dat men moet beseffen dat “dit een select groepje van gestuurde activisten en lobbyisten is. Een democratie onwaardig”.
Deze argumenten doen het lijken alsof het louter betrekken van burgers het geloof in het klassieke partijsysteem verder zou afbreken, en dus niet als remedie op de kloof tussen burger en politiek zou dienen. Dit terwijl voordien al bleek dat het vertrouwen van de burger in de politiek op een reeds historisch laag pitje stond. Voordat er zelfs nog maar sprake was van de huidige federale regering, en dus ook de beleidsplannen om aan ‘politieke vernieuwing’ te doen, bleek reeds uit De Stemming, een onderzoeksproject van de Universiteit Antwerpen en de VUB, dat 43% van de Vlamingen ontevreden was over de werking van de Belgische democratie, een historisch dieptepunt. Daartegenover stond slechts 25 procent tevredenen. ‘Lager kan het vertrouwen niet meer zakken’, tekendepoliticoloog Stefaan Walgrave (UAntwerpen) op.
De recente burgerbevraging was verre van perfect. De peiling, die online moest worden ingevuld, werd opgesteld door en voor mensen die vertrouwd zijn met een specifiek jargon en digitaal vaardig zijn. Desaniettemin zetten heel wat organisaties, waaronder ook De Wakkere Burger, zich in om ook on the ground de stem van de burger te laten horen. Er werden pogingen gedaan om iedereen te bereiken, van kansarme jongeren in Borgerhout tot assemblees in scholen rond Brussel. Via pedagogische tools leerden heel wat mensen, jong en oud, hoe de Belgische democratie in elkaar zit en een eigen mening te formuleren over de toekomst. Jazeker, het begeleidingsproces had beter georganiseerd kunnen worden, en zodoende had de bevraging een groter bereik kunnen hebben. Maar de burgerbevraging is wel degelijk geslaagd in haar doel, namelijk de burger de kans te bieden een mening te geven over een aantal politieke thema’s. Veel genuanceerder dus dan één keer om de vijf jaar een bolletje inkleuren bij de verkiezingen. De intentie om burgers op nationaal niveau te betrekken is en blijft een unicum. Maar politieke vernieuwing is nu eenmaal een collectief leerproces. Het zal niet vanaf de eerste dag perfect zijn. Maar het streven om via een gemeenschappelijk engagement burgers van alle lagen van de Belgische samenleving samen te brengen is wel degelijk een democratische vooruitgang.
De critici van de burgerbevraging maken zich nu ook luidop zorgen over de stap die volgt op de peiling, namelijk de gelote burgerpanels. De resultaten worden namelijk eerst in een rapport gegoten door experts, en dient als basis voor verder debat in de Kamer. Bepaalde onderwerpen worden vervolgens verder uitgediept in burgerpanels of in gemengde panels bestaande uit gelote burgers en parlementsleden. Het parlement kan zich laten inspireren door het verslag van het de bevraging en op die manier de meningen en aanbevelingen van burgers mee in het debat brengen.
Het is logisch dat over de democratische legitimiteit van die gelote panels discussie bestaat. Burgers krijgen een bijzonder politiek mandaat, zonder daarvoor verkozen te zijn. Ze kunnen aanbevelingen doen, maar kunnen daar electoraal niet op afgerekend worden. Ervaring toont echter dat men van burgerpanels weinig hoeft te vrezen, in tegendeel. Zoals bekend heeft in de Duitstalige gemeenschap van België in februari 2019 als eerste politiek orgaan ervoor gezorgd dat uitgelote burgers permanent betrokken worden bij de activiteiten van het parlement. Het Ostbelgien Modell heeft sindsdien navolging gekregen, zowel nationaal als internationaal. In het Brussels Gewest werden zo ‘gemengde’ commissies opgericht, waarin verkozenen en burgers samen beraadslagen. Maar in elk van deze gevallen, werd het gekozen orgaan niet vervangen. Hier is dus geen paniek nodig.
Burgerpanels kunnen dus dienen als een toevoeging op het parlementaire model. Er zijn namelijk heel wat voordelen die niet genegeerd kunnen worden. Panels die door loting tot stand komen, zorgen dat een grotere diversiteit aan stemmen wordt gehoord dan in het parlement, waarin alleen beroepspolitici zetelen. Men verzamelt stemmen en standpunten die in de huidige structuren minder aan bod komen en bevordert daardoor de inclusie van kwetsbare en/of moeilijker te bereiken groepen.
De deelnemers lopen niet in de pas van een politieke partij en de particratie wordt (even) buiten spel gezet. Burgerpanels kunnen mogelijk ook op langere termijn nadenken omdat er geen verkiezingen zijn waarmee ze rekening moeten houden. Heel wat belangrijke onderwerpen vergen immers een visie en een plan van uitvoering die verder in de tijd gaan dan de volgende verkiezingen.
En daar blijft het niet bij. De deliberatieve trajecten zijn daarnaast ook burgerschapsvormend. Burgers leren respectvol discussiëren en leren de werking van hun bestuur van nabij kennen. Er worden weloverwogen en geïnformeerde opinies gevormd, zowel bij de burgers als bij beleidsmakers. De inclusieve en laagdrempelige atmosfeer creëert kansen om van elkaar te leren, om te gaan met kritische denkpatronen en geïnformeerde en open discussies te voeren. Deelnemers kunnen hun standpunt aanpassen na het horen van de argumenten van anderen. En deze change of heart kan ook effect hebben op de relatie tussen burger en beleid. Deelnemers aan deliberatieve burgerpanels hebben namelijk achteraf ook vaak een groter vertrouwen in hun bestuur dan ervoor – op voorwaarde dat politici ernstig aan de slag gaan met de suggesties van het burgerpanel.De meerwaarde van deze vorm van burgerparticipatie wordt vooral duidelijk wanneer het gaat om zwaar beladen ideologische of morele kwesties, wanneer men niet meer in staat is om een sereen debat te voeren. Een vaak genoemd voorbeeld is de Ierse abortuskwestie, waarbij burgers in assemblees een grondwetswijziging aanbevolen. Burgers zijn niet gebonden door een partijstandpunt en kunnen tot een compromis komen. In samenwerking met de politiek kunnen er zo heel wat uitwegen op delicate kwesties gevonden worden. De parlementaire democratie is hier zelfs een noodzakelijke partner. De Duitstalige gemeenschap toont aan dat de burgerdialoog wel een antwoord wil bieden op een maatschappelijke vraag, maar niet kan worden ingevoerd zonder een echte politieke impuls.
Er zijn echter ook nadelen en valkuilen. Veel, zo niet alles, hangt natuurlijk ook af van de manier waarop inspraak wordt georganiseerd. Er moet zeer goed afgesproken en gecommuniceerd worden wat het statuut is van de panels en wat er met hun voorstellen zal gebeuren. Nogal wat participatieve trajecten lopen immers af op een sisser en laten burgers ontgoocheld achter. Denk aan de uitkomst van het Franse nationale participatieproject Convention Citoyenne pour le Climat. De meeste maatregelen die door deze Conventie werden bepleit, werden in het beste geval slechts gedeeltelijk overgenomen. Een 28-tal voorstellen werden verworpen, hoewel uit opiniepeilingen bleek dat de Fransen instemden met de meeste maatregelen die werden aanbevolen. Ook werd het beloofde referendum niet gehouden.
Het risico bestaat dat de participatieve verwachtingen groter zijn dan wat politiek haalbaar is. Al snel ontstaat dan de perceptie van schijnparticipatie: politici die er burgers bij betrekken om hen de indruk te geven dat er naar hen geluisterd wordt. Een voorbeeld is hier de recente Europese burgerbevraging over de toekomst van de E.U. De Franse president Emmanuel Macron onderschreef de voorstellen van de Europese burgers, maar kon het niet laten daarbij ook zijn eigen politieke agenda in de kijker te zetten. Dit politieke opportunisme viel moeilijk te verzoenen met de ideeën van het burgerberaad. Om dit te voorkomen moeten er op voorhand institutionele afspraken gemaakt worden tussen beleid, organisatie en deelnemers over wat er met de resultaten daadwerkelijk gebeurt. Zo is iedereen van bij aanvang mee en krijgen burgers niet het gevoel dat het maar voor de schijn is.
Wanneer burgerpanels op deze manier misbruikt worden, kan dit inderdaad een negatief gevolg hebben voor het vertrouwen in het hele politieke systeem. Inzetten op directe burgerdemocratie is daarom geen onschuldig spel. Maar dat wil niet zeggen dat het nieuwe Belgische participatietraject, dat nog in haar kinderschoenen staat, geen toekomst heeft. De burger op een correcte manier betrekken in het politieke systeem kan de democratie alleen maar versterken, en misschien zelfs een uitweg bieden aan de particratie die in België welig tiert.