Als er één man is die gelooft in de kracht van burgers, dan is het wel Michel Bauwens. Deze bezieler van de peer-to-peer-filosofie gelooft dat burgers ons via de ontwikkeling van eigen initiatieven steeds meer zullen begeleiden naar een duurzame en gelijkwaardige samenleving. Opvallend: om dit op grote schaal te realiseren, moet de relatie burger-overheid veranderen. “We moeten evolueren naar een partnerstaat waarin de staat een meer faciliterende rol opneemt.”
Michel Bauwens (57) is al ruim twintig jaar gebeten door peer-to-peer. Hij verkondigt de filosofie vol overgave en maakt de ingewikkelde materie vandaag voor iedereen toegankelijk met tastbare voorbeelden. Tot zijn eerste doorbraak in 2008 was zijn betoog voor het merendeel van de bevolking vooral een ver-van-hun-bed-show. Waar hij vroeger door de media wel eens werd aangekondigd als een vreemde eend in de bijt, is de man vandaag een gegadigde spreker en trekt hij alleen maar overvolle zalen. “Nu begrijpen mensen wat ik vertel, want ze zetten mijn filosofie in de praktijk”, aldus de man.
Vanuit verschillende hoeken in de samenleving is er steeds meer interesse voor uw ideeën. Toch is nog niet iedereen vertrouwd met peer-to-peer. Wat moeten de mensen zich hierbij voorstellen?
Bauwens: ‘Peer-to-peer’ betekent letterlijk van ‘gelijke tot gelijke’. Het is een nieuwe vorm van economie die het mensen mogelijk maakt om in digitaal verbonden netwerken gezamenlijk te consumeren, produceren en innoveren. Peer-to-peer werd vroeger reeds toegepast op kleine schaal. Denk maar aan gemene gronden in kleine dorpsgemeenschappen bijvoorbeeld. Vandaag maken het internet en allerhande netwerktechnologieën peer-to-peer mogelijk op grote schaal. Mensen kunnen zeer gemakkelijk met elkaar in contact komen en gezamenlijk globale projecten organiseren. Gedeelde kennis, gedeelde design en gedeelde software staat hier centraal. En dat zonder of met minimale tussenkomst van een bedrijf of de overheid.
De weg naar een duurzaam model
In welk opzicht verschilt die filosofie van het oude economisch model?
Bauwens: Peer-to-peer staat in schril contrast met de kapitalistische visie die van alles een massaproduct maakt. In een kapitalistische economie vertrek je vanuit een artificiële schaarste. Want bedrijven moeten functioneren in een marktdynamiek van vraag en aanbod. Daarom kiezen ze ervoor om niet-duurzame producten te maken die snel of gepland stuk gaan en je dus opnieuw moet gaan kopen. Maar als je een welbepaald product door een gemeenschap laat ontwikkelen, zoals in de peer-to-peer filosofie het geval is, krijg je automatisch duurzame producten. Want niemand in de community heeft er baat bij dat een auto bijvoorbeeld na vijftien of twintig jaar stuk gaat, aangezien ze zelf gebruiker zijn van de auto.
De idee van P2P komt voornamelijk uit de computerwereld, maar is in feite toe te passen op alle sectoren in de samenleving. Ik ga verder met het voorbeeld van de auto. Die is hét product van de consumptiemaatschappij en heeft alle karakteristieken van het Fordistische systeem met massaconsumptie, marketing en schaalvergroting. Via een gedeeld P2P-platform zijn tachtig mensen uit een dozijn landen er in geslaagd om op drie maanden tijd de Wikispeed te ontwikkelen. Dat is een auto die rijdt, volledig veilig is en vijf keer zo zuinig is. Nog een opsteker: je kan ze zelf produceren in microfabrieken
Partnerstaat
Binnen de filosofie van P2P staan samenwerking onder gelijken, creatieve processen en innovatie centraal. Ziet u een link tussen peer-to-peer en een participatieve democratie?
Bauwens: Jazeker. In een peer-to-peer samenleving is het belangrijk dat mensen autonoom en in volle vrijheid eigen projecten kunnen ontwikkelen. En om dat te kunnen doen heeft onze maatschappij een staat nodig die de civiele maatschappij centraal plaatst. De parlementaire democratie waar de burger eens om de vier jaar een bolletje mag kleuren, kan die structuren niet bieden. Vandaag leven we in een ‘marktstaat’. Onze wetgeving wordt te veel beïnvloed door de markt en de machten van het geld. Dit doet het vertrouwen van de burger in onze democratie slinken. De burger wil ook iets te zeggen hebben. We moeten daarom onze democratie verrijken met nieuwe en bredere vormen van burgerbetrokkenheid. Zonder de parlementaire democratie af te schaffen. Ik geloof in de kracht van een partnerstaat, waarin de staat evolueert naar een meer faciliterende rol. Wat een manager was voor de industriële samenleving is de facilitator voor de peer-to-peer-samenleving. De overheid moet met andere woorden evolueren van ‘ik ga je vertellen wat je moet doen’, naar ‘ik ga je helpen om het zelf te doen’.
De steden Antwerpen en Mechelen zijn momenteel aan het experimenteren met budgetparticipatie, een nieuwe participatievorm waar burgers zelf kunnen beslissen wat er met een deel van de begroting zal gebeuren. Kan dat een voorbeeld zijn van de partnerstaat die u voor ogen heeft?
Bauwens: Ik denk dat projecten zoals budgetparticipatie goed zijn om bepaalde vaardigheden aan te leren. Om mensen te leren nadenken over wat we zelf kunnen realiseren, hoe bepaalde keuzes worden gemaakt en welke invloed die keuzes hebben op verschillende belanghebbenden in de samenleving. Dat sociaal leerproces is belangrijk. Je maakt via die weg mensen verantwoordelijk voor de publieke zaak. Maar in feite bestaat begrotingsparticipatie al dertig jaar. Voor België is dit een grote stap, maar steden zoals Porto Alegre doen dit al lang.
Daarnaast zijn er ook nog andere interessante participatievormen die burgers een stem geven. De Participative Legislation bijvoorbeeld vindt zijn ingang in tal van landen, waaronder Finland en Australië. Burgers kunnen er via een wikiplatform mee bouwen aan de wetgeving. Eens de voorbereiding door burgers is voltooid, gaat het initiatief naar het parlement. In dit model behoud je de parlementaire democratie, maar maakt de voorbereiding door burgers het systeem open, waardoor de wetgeving veel evenwichtiger zal zijn. Wél zijn deze voorbeelden voor mij geen illustratie van de peer-to-peer gedachte. Want ze gaan uit van een initiatief van het bestuur, en niet van de burger. Vandaag is het tijd voor een nieuwe stap.
Goede wil
En wat is die volgende stap?
Bauwens: De stad of staat moet de burger vragen om zelf voorstellen te lanceren, en ze daarin ondersteunen. De Italiaanse stad Bologna experimenteert hiermee. Ze heeft een reglement ‘Bologna regulation for the improvement of the urban commons’ waarin staat dat de burger zelf ideeën kan lanceren. Burgers kunnen er bijvoorbeeld een ontwerp maken om de omgeving van de stad te verbeteren. Via een kwaliteitscontrole wordt er een selectie gemaakt. Vervolgens wordt samen met de stad onderhandeld over wat nodig is om dat voorstel waar te maken. In Bologna zijn er zo al dertig projecten van burgers goedgekeurd en er staan er honderd in de pijplijn. Politiekers van goede wil moeten vooral nu actie ondernemen en niet wachten tot de wereld ideaal is.
Maar is het wel haalbaar om een democratisch model te hebben waarin men vooral rekent op initiatieven van onderuit? Niet iedereen heeft de creativiteit of de nodige vaardigheden om zelf een initiatief te nemen. Vallen er dan sowieso geen mensen uit de boot?
Bauwens: Het is net door die systemen op te bouwen en in de praktijk te brengen, dat je burgers de nodige vaardigheden aanleert. Hoe gaan mensen ooit leren wat democratie is, als ze het niet kunnen toepassen? Het is te gemakkelijk om te zeggen dat de burger er niet klaar voor is en daarom alleen parlementariërs over je lot te laten beslissen. We hebben nog nooit zoveel kritische, hoogopgeleide mensen gehad. Volgens mij is de tijd er rijp voor.
Er bestaat wel een risico dat burgers gewoon hun project zullen willen realiseren, zonder rekening te houden met de diversiteit aan mensen en meningen binnen de samenleving…
Bauwens: Voorstellen zullen altijd worden afgetoetst bij de bevolking, via een algemene stemming bijvoorbeeld. Op die manier leer je automatisch compromissen sluiten en rekening houden met verschillende spelers in het verhaal. Je ontwikkelt ook vaardigheden door de confrontatie met anderen aan te gaan en geconfronteerd te worden met moeilijkheden. Dat is een leerproces voor iedereen. Cruciaal in de partnerstaat is wel de steun van de stad of staat. Je kan heel veel doen van onderuit, maar met de ondersteuning van het collectief systeem kan je veel sneller en op veel grotere schaal dingen realiseren.
Common fare
En is er in zo’n peer-to-peer model met een partnerstaat nog plaats voor een middenveld?
Bauwens: Wat mij betreft wel. Maar dan wel een nieuw peer-to peer middenveld dat het meer informele toelaat. Vandaag zijn er sowieso veel groepen die buiten het klassieke systeem vallen: mensen met een interim-contract, freelancers en allerhande andere nepstatuten. Het oud middenveld kan vandaag niet meer iedereen vertegenwoordigen. In Nederland zie je dat zo’n werknemers zich zelf gaan organiseren via een Broodfonds. Dat is een systeem waarin een groep van minimaal twintig en maximaal vijftig ondernemers, elke maand geld opzij zetten, op hun persoonlijke broodfondsrekening. Als er iemand ziek valt, krijgt die persoon een bepaald bedrag uit die pot. En dat is niets nieuw. Het Broodfonds bestond al in de 19de eeuw. Het verschil is dat daar waar mensen dat vroeger in de fabriek deden, je dit via de digitale technologie nu met mensen kan doen uit Australië en de Verenigde Staten. Die nieuwe praktijken noem ik ‘common fare’.
Wanneer denkt u dat het peer-to-peer systeem bij ons ingang zal vinden?
Bauwens: De economie evolueert sinds het kapitalisme in cycli van vijftig à zestig jaar. Iedere keer eindigt de cyclus met een grote crisis. In 2008 hebben we het einde van de vorige cyclus meegemaakt. Vandaag zie je een nieuwe cyclus groeien, volgens een geheel ander waardensysteem: dat van de peer-to-peer economie. Op drie jaar tijd zijn coworkingspaces in Barcelona van drie naar vijftig geëvolueerd. Hackerspaces zijn in die tijd van een naar vijftien gegroeid. Barcelona voorziet om de helft van de industriële productie binnen de stad te realiseren tegen 2050, en plant daarvoor 24 microfabrieken, een per wijk, waarvan er twaalf moeten klaarstaan in 2020. Het eerste ‘green fablab’ heeft hierbij al het voortouw genomen. In Duitsland maakt slecht zes procent van de mensen gebruik van hernieuwbare energie geproduceerd door bedrijven. Burgercoöperatieven hebben zestig procent van de energiemarkt overgenomen. Al de zaken zijn exponentieel aan het groeien. Door dergelijke initiatieven op te starten, vergroot je de contradictie. En op die manier gebeuren revoluties. Vandaag zitten we in de transitiefase. Een echte systeemtransitie zie ik binnen twintig à dertig jaar gebeuren. Ik hoop dat ik dat nog mag meemaken. (lacht)
(Lisa Schouppe)
Dit interview verscheen in het maartnummer van TerZake Magazine 2015.